CORNELIA WOLF : EEN ONBEKENDE OMA
laatst aangepast: 24/06/2012; contact e mail dckruis at zeelandnet.nl

 

Intro
Amsterdam: migrantenstad
De lutheranen
Amsterdam/Sloten
JPW
Amsterdam 19e eeuw

Cornelia

Stamboomgegevens

TERUG

Intro

Oma Cornelia Wolf was al geruime tijd voor onze geboorte overleden. Over haar werd nauwelijks gesproken en wij hebben zelden naar haar gevraagd. Er waren ook geen andere leden van de familie Wolf waar we contacten mee hadden. Of het moet die ene keer zijn geweest dat in Apeldoorn een verre achterneef langskwam en o.a. melding maakte van een stamboom. Dat was Roelof Wolf; rond 1965 werd hij zoals hij zelf zegt 'aangestoken door een stamboom-idee'. Kennelijk kwam hij daarmee ook ons op het spoor. In de nalatenschap van Cornelia's dochter - mijn tante Cor - treffen we een schriftje aan. Het is een merkwaardig schriftje met aantekeningen van geboorten, dopen, huwelijken en sterfgevallen. Maar het bevat ook nauwgezet uitgeschreven dagkalenders van 1800-2000, kennelijk opgeschreven tussen maart 1899 en april 1901 door JPW (Jan Paulus Wolf?). En tenslotte bevat het balansgegevens van de Amsterdamse kerken. Dat schriftje kwam oorspronkelijk van Roelof Wolf die het meer thuis achtte in onze tak van de familie en het indertijd aan mijn moeder en haar zussen had gegeven.
Cornelia was de dochter van deze opsteller Jan Paulus Wolf. Maar wie van haar drie dochters zouden nu het meest op haar hebben geleken? Welke eigenschappen van de Wolf-familie dragen wij in onze genen mee? Een zoektocht naar een 'verdwenen' oma.

 

Amsterdam: migrantenstad

In een Amsterdam trouwboek van de Lutherse kerk uit 1743 vinden we onder de datum 12 mei het volgende:

Sijbrand Wolff - zelf schrijft hij Wolf op z'n hollands met één 'f' - komt van Reijpe en woont aan de Batavierstraat. (De huidige Nieuwe Batavierstraat ligt op het eiland Uilenburg in het oostelijk deel van de Amsterdamse binnenstad.) Zijn ouders zijn overleden. Zijn echtgenote is Maria Sippers (later geschreven: Sippels) afkomstig uit Quakenbrug en zij woont op de Binnenkant, dat is achter de Prins Hendrikkade bij het Oosterdok (en deel van de zgn. Lastage), zeg maar vlak om de hoek bij Sijbrand. Maria is zo jong niet meer en heeft niet geleerd haar naam te schrijven; ze volstaat met een 'kruisje'. Maria komt uit Quakenbrug - een plaats ca. 50 km. ten noorden van Osnabrück - en is dus van Duitse komaf. Bij Sijbrand is dat niet zo duidelijk. Uit onderzoek naar de plaatsnamen van ondertrouwakten in Amsterdam blijkt dat Reijp of Reijpe verwijst naar het huidige Ribe in Denemarken. Maar er is ook een De Reijp, het huidige Rijp in Noord Holland. Uitvoerig onderzoek door Roelof Wolf zowel in Noord Holland als in Denemarken heeft geen definitief uitsluitsel kunnen geven. Voor Noord Holland pleit dat er wat relaties lijken te zijn met getuigen bij Sijbrands huwelijk. Toch is het ook niet onwaarschijnlijk dat onze Sijbrand van Deense komaf is. In dit deel van de binnenstad woonden veel buitenlanders. Sijbrand en Maria trouwen 'voor de pui'. In Amsterdam hielden door het gerecht benoemde commissarissen van huwelijkszaken afzonderlijke ondertrouwregisters bij voor gereformeerden van wie de geboden in de kerk werden afgeroepen en voor andersdenkenden van wie de geboden van de pui (de stoep) van het stadhuis werden afgekondigd. Sijbrand en Maria behoorden tot de laatsten. Dat kan wijzen op hun buitenlandse afkomst.
Sijbrand en Maria zijn zeker niet de enige allochtonen in het 18e eeuwse Amsterdam. Eigenlijk behoren ze in zekere zin tot een achterhoede van een ruim 100 jaar durende migrantenstroom. Erika Kuypers schreef er een prachtige dissertatie 'Migrantenstad' over waaruit onderstaande citaten.

In de jaren tachtig van de 16e eeuw begon voor Amsterdam een periode van snelle economische en demografische groei. De Hollandse stad die in 1585 ongeveer 30.000 inw. telde, verviervoudigde binnen twee generaties in omvang...In 1680 telde de stad vermoedelijk 219.000 inwoners. In vroegmoderne steden gingen meer mensen dood dan er geboren werden. De bron van deze spectaculaire groei was immigratie.

..Uit studies is duidelijk geworden dat niet alleen de vestiging van joodse, Zuid-Nederlandse en Franse elites van belang is geweest voor de economie van de Republiek (m.n. na de val van Antwerpen 1585 en de instroom van hugenoten) maar ook die van een grote massa werkvolk. Reeds vanaf de late 16e eeuw vestigden zich in Amsterdam grote groepen migranten afkomstig uit de kustgebieden van de Noord- en Oostzee, de aan de Republiek grenzende Duitse staten en uit het stroomgebied van de Rijn. Dit waren over het algemeen geen politieke of religieuze vluchtelingen, maar mensen op zoek naar werk of perspectieven op een beter bestaan...Velen raakten op drift door de Dertigjarige Oorlog en andere crises. Duitsers, Noren, Denen en Zweden vormden in Amsterdam in de 17e en 18e eeuw veruit de omvangrijkste groep migranten van buiten de Republiek.

Het hoogtepunt van deze migratiegolf lag tussen 1625 en 1700. Het herkomstgebied van de Duitsers veranderde geleidelijk van het Noord-Duitse kustgebied naar migratie uit Westfalen en het Rijngebied. In die zin is de vestiging van Maria begin 18e eeuw afkomstig uit Quakenbrug ook wel illustratief. De Scandinavische migratie die ook in de 18e eeuw nog toename bleef een sterk maritiem karakter houden.

Van een soepele integratie van deze immigranten was geen sprake. Ruimtelijk was er sprake van duidelijke concentraties van immigranten.
De Duitsers woonden vooral in de Lastage, de Scandinaviërs ook op de eilanden Rapenburg en Uilenburg.. Daarbij ging het vaak ook om specifieke beroepsgroepen. ..Voor lutherse immigranten ging het vooral om de activiteiten op en rond de werven en de haven. De lijndraaiers woonden in de nabijheid van de lijnbanen op Rapenburg, Marken en Uilenburg. Hetzelfde gold voor de ambachtslieden die betrokken waren bij de scheepsbouw... Goedkoop wonen kon men in de stegen van de oude binnenstad, in de Lastage en op Uilenburg en de andere eilanden aan de oostzijde.

..Aan de gebrekkige ruimtelijke integratie van de Scandinavische bruiden en bruidegoms is te zien wat ook al bleek uit hun partnerkeuze: een sociaal tamelijk homogene groep die sterk in zichzelf gekeerd bleef. Daarbij is het opmerkelijk dat niet alleen Deense en Noorse mannen maar ook hun bruiden bij hun trouwen in het oostelijk havengebied woonden. De bruiden waren niet al bij hun aanstaande echtgenoten ingetrokken. De meeste aanstaande echtelieden woonden wel bij elkaar in de buurt, maar niet op hetzelfde adres. Als deze bruiden allemaal voormalige dienstmeisjes waren, wat vaak wordt verondersteld, dan waren ze dat bij hun trouwen in ieder geval niet meer want de werkgelegenheid voor dienstmeisjes kan op bijvoorbeeld Rapenburg niet erg hoog zijn geweest..

Hiermee kunnen we ons enigszins een beeld vormen van Sijbrand Wolf en Maria Sippels. Ongetwijfeld geinspireerd door familieleden of kennissen die al eerder de stap hadden gewaagd, vertrokken ze uit hun vertrouwde omgeving van (waarschijnlijk) Ribe en Quakenbrug en werden ze aangetrokken door de werkgelegenheid en hoge lonen van de metropool van die tijd: Amsterdam. Daar aangekomen ben je aangewezen op de goedkope woongebieden, vlak bij het werk en zoek je bescherming bij cultuurgenoten. En zo vinden Sijbrand en Maria elkaar ook, buurtgenoten met een vergelijkbare achtergrond, wonend in een vreemd land en vreemde stad.
Maar Sijbrand is vastbesloten te integreren: hij schrijft voortaan zijn naam op z'n hollands!

Wat weten we van Ribe, de mogelijke geboorteplaats van Sijbrand?
Ribe is een van de oudste woonplaatsen van Denemarken met een rijke Viking-historie. De grootste bloei beleefde ze in de vroege middeleeuwen; zo rond 1500 telde het ca. 5000 inwoners. Maar in de 16e en 17e eeuw ging het snel bergafwaarts. De reformatie, het verzanden van de rivier, de pest, grote branden (bijv. 1534)en overstromingen (bijv. 1634) zorgden voor een langdurige vertrekstroom en het inwonertal daalde naar zo'n 2000 inw. rond 1700. Maar juist omdat Ribe tot de 20e eeuw nauwelijks grootschalige ontwikkelingen heeft gekend, bezit het stadje nog steeds prachtige 16e eeuwse gebouwen. Het stadhuis dateert zelfs van 1496 en is sinds 1709 als stadhuis in gebruik; wellicht dat hier de geboorte van Sijbrand in 1714 ook is aangegeven.
Maria kwam uit Quakenbrück, een agrarisch centrum in Oldenburg.
Quakenbrück werd door de stadsschrijver Habich omstreeks 1700 als volgt omschreven: „Und daß dieser Ort sehr wohl gelegen, ist darob zu vermerken, daß oben nechst an der Stadt der Hasefuß sich in sechs Ströme oder Revieren vertheilet, durch die Stadt fleußt, alle Unsauberkeit verhemmet und viele Brücken causiertet.
Quakenbrück was een Hanze-stad en had zodoende tal van handelsrelaties.
De enig overgebleven stadspoort „Hohe Pforte“ van 1486 is nog steeds de toegangspoort tot het oude centrum.


Geert Mak probeert ons een beeld te schetsen van het leven in 18e eeuws Amsterdam. Het is de eeuw van de Sneeuwkoningin. Neem de winter van 1740. Op 5 januari..was het zo hard gaan vriezen dat veel mensen op de grachten schaatsten. Op 22 januari kon men met een koets met vier paarden over het IJ rijden...Ondertussen was in de waterrijkste stad van Europa een onuitsprekelijk gebrek aan drinkwater ontstaan. Of neem het jaar 1763.,het jaar van de Grote Vorst. De Grote Vorst was een winter waarin men door het ijs bijna de bodem van de grachten kon zien, waarin de kou haast aan het gezicht kleefde en waarin ongeveer alles bevroor wat maar kon bevriezen.
En als je je ineens zou kunnen verplaatsen naar die tijd zouden je heel andere dingen opvallen dan nu. Het was misschien wel lawaaieriger dan nu, maar de toon en het ritme waren totaal anders. De stad werd gedomineerd door het geratel van karren en rijtuigen, het gekrijs van meeuwen, het roepen van handelaren, klokken, stemmen en vooral voetstappen. Wat zou verder opvallen? Vrijwel zeker de duisternis, de absolute donkerte waarin de stad zich na het vallen van de avond hulde. De ongevallen in het nachtelijk duister waren talrijk...Ons zou ook de geur, of beter gezegd de stank treffen. De stank was zo hevig geworden dat het iedere activiteit leek te smoren en te vergiftigen. Een beschrijving spreekt van walgelijke vuilnishopen, mestbelten en dergelijke.
Naast het geluid, de duisternis en de geur was er tenslotte het begrip tijd zelf, dat van een geheel andere orde was dan in onze dagen. Tijd was er in dezelfde overvloed als lucht en water, en dat gaf het leven in de stad iets vertraagds.

Er is maar één conclusie mogelijk. Het leven van Sijbrand Wolf en Maria Sippels was geen lolletje. Amsterdam bood misschien wat meer perspectief dan hun geboorteplaats maar het bleef een kwestie van overleven.

Batavierstraat
 

Binnenkant

De lutheranen

Behalve dat de Duitsers en Scandinaviërs in Amsterdam hun herkomstgebied en taal gemeen hadden, deelden ze nog wat met elkaar; ze waren meestal aangesloten bij de Lutherse Kerk. Amsterdam kende al vanaf de val van Antwerpen in 1585 een hechte Lutherse gemeenschap; aanvankelijk bestond die uit vluchtelingen uit Antwerpen maar al gauw waren er intensieve connecties met Hamburg. Met de immigratiegolf in de 17e eeuw groeide ook de Lutherse gemeenschap in Amsterdam. Aan het begin van de 18e eeuw als Sijbrand en Maria zich in Amsterdam vestigen behoren ca. 33.000 inwoners tot Lutherse Kerk d.w.z. 15-20% van de bevolking. De snelle groei leidde in 1631 al tot de bouw van de Lutherse Oude Kerk of Spuikerk aan het Spui. In 1668 werd met de bouw begonnen van de Lutherse Nieuwe Kerk aan het Singel, beter bekend als de Ronde Lutherse Kerk of Koepelkerk. De kerk kreeg een koepel omdat het verboden was een toren te plaatsen. Deze laatste kerk was met name bedoeld voor de vele Lutheranen in het centrum en havengebied, dus ook het woongebied van Sijbrand en Maria. Aanvankelijk was men van plan geweest een kerk te bouwen in de Jordaan maar veel lutheranen 'deense, noorse en oosterse volckeren' woonden in de Lastage en Oostelijke eilanden. Het was onrechtvaardig dat deze hardwerkende arme lieden op hun vrije zondag ook nog eens zo ver zouden moeten lopen om een kerkdienst bij te wonen. In een brief werd zelfs gedreigd...'omme deselve geen oorsaecke te geven onse Christelijkcke gemeijnte en vergaderinge te versuijmen, te verlaeten en allenckskens metter tijt daer van te verbasteren, ende te vervallen tot andere'.
In 1935 verlieten de Lutheranen de kerk; tegenwoordig wordt het gebouw gebruikt als conferentiecentrum voor diverse evenementen.


Ronde Lutherse Kerk, 1760

Uit de doopboeken van de Lutherse Kerk kunnen we opmaken dat ook de familie Wolf tot deze Lutherse gemeenschap behoorde. In ieder geval staan 2 kinderen van Sijbrand en Maria vermeld; in 1749 wordt Catharina Margareta geboren en in 1751 zoon Johannes. Dat Sijbrand en Maria snel integreerden kan misschien ook wel worden afgelezen aan het feit dat hun kinderen Hollandse echtgenoten kregen. Johannes trouwt met Margaretha van Coeverde. Johannes woont dan nog steeds in het centrum op Rapenburg, in de Peperstraat; Margaretha komt van de Spiegelstraat. Ze trouwen in de Nieuwe Kerk. In de doopboeken vinden we verder tenminste 6 kinderen van Johannes en Margaretha terug; één ervan is de jonge Sijbrand, vernoemd naar zijn opa die dan ook trots getuige is bij zijn doop.

In een gedenkboek ter gelegenheid van het 400-jarig bestaan van de Lutherse gemeenschap wordt geprobeerd een beeld te schetsen van het kerkelijk leven.
De gemeente kwam meerdere keren in de week bijeen..op zondagmorgen, -middag en -avond en op woensdagavond. Bovendien kwam men ingeval het avondmaal gevierd werd op de zaterdagavond daarvoor bijeen..Voordat de gemeente de kerk betrad was er al het een en ander gebeurd. De koster, gekleed met bef, moest tijdig aanwezig zijn om ervoor te waken dat, zodra de deurwaarder de deuren opende, geen onbevoegde personen in het doophuis konden komen. Ruim een half uur voor de dienst moesten de bankbewaarders aanwezig zijn. De banken waren bestemd voor de mannen; de vrouwen zaten op stoelen. Plaatsen in de banken moesten gekocht worden. Samen met de bankbewaarders kwamen ook de plaatsbewaarsters, elk verantwoordelijk voor een perk vrouwenstoelen, de kerk binnen. Ze hadden bovendien een belangrijke taak bij de verwarming die van stoven moest komen....De preken waren zeer lang.. Na de preek las de predikant de voorbeden en werden de afkondigingen gedaan. Voor voorbeden diende men een briefje met het verzoek in een van de daartoe bestemde bakjes te deponeren voor het begin van de dienst. Bij de aanvang werden ze dan door de deurwaarder verzameld en aan de voorzanger overhandigd. Deze sorteerde ze tijdens de dienst en schreef ze over in het net op een gedrukt formulier.
De bediening van de doop vond plaats op zondag en in de dienst van woensdag. De grote aantallen dopelingen maakten het nodig om dit sacrament aan het einde van dienst plaats te laten vinden. Zij, die dat wensten konden dan het kerkgebouw alvast verlaten. Een doopceel kostte 12 stuivers. De doopceel was belangrijk omdat een van de voorwaarden voor een eventuele opname in het weeshuis het gedoopt-zijn in de gemeente was.

Aan het einde van de 17e eeuw had het Nederlandse element in de Lutherse kerk van Amsterdam al de overhand gekregen. In 1740 was nog slechts één van de 6 predikanten een Duitser. Toch ontstonden er in de loop van de 18e eeuw grote spanningen die uiteindelijk in 1791 resulteerde in een scheuring en een splitsing in de oorspronkelijke Evangelisch Lutherse Kerk en de Hersteld Evangelisch Lutherse Gemeente. Oorzaak was een nieuwe rationalistische richting die vanuit Duitse universiteiten kwam en aan het menselijke verstand een grote plaats toekende. De trouwe kerkgangers merkten het verschil in prediking op: bij de rationalistische voorgangers werd minder op de leerstukken maar des te meer op een deugdzaam leven de nadruk gelegd. De Amsterdamse predikanten waren ook sterk verdeeld; 3 predikanten neigden naar de nieuwe richting, 3 andere predikanten bleven de oude confessionele paden trouw. Toen een van deze laatste drie kwam te overlijden en als vervanger voor een 'nieuwlichter' werd gekozen, trokken de 'oudlichters' hun conclusie en stapten uit de kerk.Ca. een kwart van de leden van de Lutherse Kerk volgden hen. Ze vormden het zgn. Hersteld Verband. Zij legden een grote activiteit aan de dag en gesteund door de Amsterdamse overheid - waarschijnlijk omdat ook de discussie tussen patriotten en prinsgezinden hierbij een rol speelde - beschikten ook zij al spoedig over een eigen kerkgebouw.
Natuurlijk vragen wij ons af welke richting de familie Wolf koos. Helaas is dat niet zo duidelijk. Sijbrand wordt in 1977 nog gedoopt in de Evangelisch Lutherse Kerk. Maar de indruk bestaat dat hij de Lutherse Kerk niet trouw blijft maar overstapt naar de gangbare protestantse kerk. Of dit het gevolg is van de scheuring binnen de Lutherse kerk of dat het bijvoorbeeld een gevolg is van zijn verhuizing naar de buitenrand van Amsterdam, valt niet te zeggen.

 

Amsterdam/Sloten

De jonge Sijbrand trouwt in de Franse tijd met Diewertje Dirks Jappes, een Friezin uit Hindeloopen. Dat is niet zo verbazingwekkend want tussen Amsterdam en Hindeloopen bestond veel scheepvaartverkeer. De familienaam Jappes wordt overigens pas bij de akte van naamaanneming in 1811 door haar moeder voor de kinderen geregeld. Later komen ook haar zusters Wiepke en Antke naar Amsterdam waar Sijbrand en Diewertje een nauwe relatie mee onderhouden.
Al gauw verhuizen Sijbrand en Diewertje naar de Sloterweg in de gemeente Sloten. Overigens hoeft dat niet het dorp Sloten zelf te zijn maar kan het vlak over de Kostverlorenvaart zijn geweest, de zgn. Overtoomse Buurt; de Kostverlorenvaart was op dat moment de gemeentegrens. De Overtoomse buurt is een levendige buurt en kruispunt van de scheepvaart. Hier zijn drukke werkzaamheden bij het 'overhalen' van de scheepjes maar ook zijn er winkeltjes en bedrijfjes. Sijbrand is als werkman - waarschijnlijk dagloner - werkzaam en dat zou heel goed in deze buurt kunnen zijn geweest. Er is een druk scheepvaartverkeer van landbouwproducten voor de markten en venters in de stad maar ook hooi voor paarden en dergelijke. Verder moet er meel naar de molen of hout naar de vele zaagmolens. Kortom voor een werkman mogelijkheden genoeg.
Aan de Sloterweg in de gemeente Sloten worden tussen 1810 en 1820 5 kinderen geboren; in 1816 als 4e kind zoon Jan.

Sloten zelf was in de eerste helft van de 19e eeuw een klein dorp op de kruising van de Sloterweg met de Osdorperweg. De Sloterweg was de rechtstreekse verbinding naar de Overtoom (over de Kostverlorenvaart) en het centrum van Amsterdam. Behalve een belangrijke vervoersas was het oorspronkelijk ook bedevaartsroute naar de Nieuwezijdskapel aan de Kalverstraat. De bebouwing was geconcentreerd aan beide wegen. Aan de noord- en zuidkant van de Sloterweg waren destijds al, ten oosten van de Osdorperweg, enkele korte, haaks op de weg staande steegjes aanwezig. Aan de oostzijde richting Amsterdam lag het boerderijlint van de Sloterweg. De meeste boerderijen waren gesitueerd aan de noordzijde van de weg. Melkveehouderij was de belangrijkste bestaansbron. Daarnaast was er de 'warmoezerij': groenteteelt.
In 1818 dus in de tijd dat Sijbrond en Diewertje hier woonden werd de Sloterweg bestraat; aan beide zijden was de weg met bomen beplant.
De dorpskom zelf telde zo'n 35 huizen met zo'n 490 inwoners. Maar verspreid langs de Sloterweg tot aan de Overtoom kwam bebouwing voor.
In die tijd breidde het Haarlemmermeer zich nog steeds gestaag uit en kwam Sloten vlak aan de rand van dit meer te liggen. De hoge waterstanden van 1836 leidde in 1837 tot het besluit van inpoldering wat in 1852 was voltooid; dat gaf natuurlijk veel werkgelegenheid. Bovendien werd het veilig.
In diezelfde tijd vond er nog een belangrijke verandering plaats in dit gebied ten westen van Amsterdam; de eerste nederlandse spoorlijn (Amsterdam-Haarlem) werd in 1839 geopend. Kortom in de eerste helft van de 19e eeuw stond dit gebied onder toenemende druk van een uitbreidend Amsterdam.

De familie Wolf blijft echter niet in Sloten wonen maar verhuist terug naar de Brouwersstraat 28 (tussen Haarlemmerstraat en Brouwersgracht) in Amsterdam. Sijbrand staat dan geregistreerd als winkelbediende. In 1839 en 1843 overlijden daar Dieuwertje respectievelijk Sijbrand. Vlak na het overlijden van haar moeder trouwt dochter Diederika met Pieter Spaarwater. 8 jaar later volgt zoon Jan; hij trouwt de zus van zijn zwager Catharina Spaarwater, kortom een dubbel huwelijk tussen deze families.
In de archieven staat als beroep van Jan korendrager genoteerd. In Amsterdam bestond in de eeuwen ervoor een aparte korendragersgilde, een van de vele zakkendragersgilden. Zij vormden de logistieke spil van de handelseconomie van Amsterdam. Hoewel meestal ongeletterd en zonder zich te onderscheiden door specifieke ambachtelijke vaardigheden was het korendragersgilde toch invloedrijk en op vele manieren komt dat ook tot uiting in opschriften op huizen, schilderijen, monumenten e.d. Met de Franse tijd kwam er een eind aan deze gilden. Toch bleef het beroep nog lange tijd cruciaal. Overigens betekende korendrager niet perse dat iemand alleen 'sjouwde'; het kan ook slaan op een veel bredere activiteit van graanhandelaar.

Met Catharina krijgt Jan 4 kinderen waarvan Bartholemeus na 3 maanden overlijdt. Jan Paulus is de oudste zoon. Simon Pieter wordt marinier, huisknecht en koetsier, blijft in Amsterdam en trouwt Gardina van Zalinge. Prijna Douwes tenslotte trouwt met een Amsterdamse bakker Leendert Prins.
Na het overlijden van Catharina in 1856 hertrouwt Jan in 1857 met een Duitse vrouw Antje Jurgens uit Hannover. Zij krijgen nog een zoon Sijbrand; hij werkt ook als voerman, koetsier, expeditieknecht en zelfs dokwerker, blijft lang in Amsterdam maar overlijdt uiteindelijk in Haarlemmermeer.
Jan en Antje blijven tot het overlijden van Antje in 1893 in Amsterdam wonen. Bij het huwelijk van zijn beide oudste zoons in 1878 woont hij aan het Kattegat.
In het familieschriftje staat een aantekening over het overlijden van "Jan Wolf, oud bijna 78 jaren, ten huize van S.P.Wolf, nabij het huis "Te Vraag" en op de begraafplaats aldaar begraven op 24 september 1894" . Dat leert ons dat zoon Simon Pieter kennelijk op dat moment aan de Sloterweg woont in de nabijheid van huize "Te Vraag", dus vlak buiten de gemeente Amsterdam. Misschien is het zelfs wel zijn geboortehuis waar indertijd Sybrand en Diewertje naar toe zijn gegaan, wie zal het zeggen. Huis Te Vraag werd in 1891 overigens ingericht als eerste particuliere protestantse begraafplaats. De naam Te Vraag kwam van een oude boerenhofstee; het was een punt waar al vanaf de Middeleeuwen de Schinkel kon worden overgestoken en waar mensen de weg vroegen; vandaar de naam Te Vraag. Behalve Jan Wolf zijn hier veel leden van de familie Wolf begraven. De begraafplaats bleef tot 1962 in gebruik; het voortbestaan is gegarandeerd tot 2012.

Simon Paulus Wolf
Gardina van Zalinge
Sloterweg ca. 1880 nabij Huis "Te Vraag"
woonadressen in Helmerbuurt en De Pijp

Toch kunnen we constateren dat Simon Pieter bijna steeds vooral in de omgeving van De Pijp woonde, dat in die tijd behoorde tot de nieuwe uitbreidingswijken van de stad en gelegen was net binnen gemeentegrens. De gemeente Nieuwer-Amstel begon aan de andere kant van de huidige Centuurbaan, totdat dit stadsdeel in 1896 werd geannexeerd door Amsterdam. Overigens had de gemeente Nieuwer-Amstel toen de Centuurbaan al laten aanleggen. Bij zijn huwelijk in 1878 woonde Simon Pieter overigens in Nieuwer-Amstel.
Van Simon Pieter valt overigens op basis van familie-onderzoek van zijn kleinzoon Roelof Wolf nog wel e.e.a. te zeggen.
Het echtpaar Simon Pieter Wolf en Gardina Margaretha van Zalinge woonde in 1886, toen hun jongste zoon geboren werd, nog in de Jacob van Campenstraat nr. 18 in Amsterdam. Als koetsier was hij in dienst bij de familie Insinger. Jarenlang trokken de Insingers in de zomer naar Laren naar hun landgoed 'Larenberg' (nu Naarderstraat 82) en het gezin Wolf verhuisde dan mee, met hun inboedel op een platte sleperswagen met een paard ervoor, een hele dag onderweg. Aan het eind van de zomers ging iedereen weer terug naar Amsterdam en Simon Pieter zocht dan weer een 'nieuwe' huurwoning. Omstreeks 1892 (nb. waarschijnlijk 1893 na het overlijden van Antje) wonen ze zo in de Gerard Doubuurt met een inwonende oude opa Jan. De familie vond dat schoondochter Dien (Gardina) het beste voor de minder valide opa kon zorgen en betaalde haar daarvoor 50 cent per week. Maar ook woonde het gezin van Simon Pieter bij zijn oudere broer Jan Paulus in de 2e Helmerstraat. Jan Paulus woonde met zijn gezin in het 'voorhuis' en Simon Pieter bewoonde het 'achterhuis' (of andersom). Hoewel het gezin van Simon Pieter aanvankelijk alleen in de zomermaanden in Laren bivakkeerde, waren ze daar soms ook in de winter. Zo ook in 1902 toen Simon Pieter plotseling op 50-jarige leeftijd overleed - volgens mondelinge overlevering 'tijdens het snijden van een roggebrood'. Na het overlijden heeft Insinger het gezin veel geholpen; men ging terug naar Amsterdam en woonde later aan de Rustenburgstraat 252.
Het moge duidelijk zijn dat het gezin van Simon Pieter op deze manier talloze woonadressen heeft gehad. Hetzelfde zien we bij zijn jongere broer Sijbrand die ook als koetsier werkzaam is geweest; bij hem tellen we in ca. 40 jaar tijd zo'n 20 verschillende woonadressen!

JPW

Jan Paulus Wolf trouwt op 8 mei 1878 in Amsterdam een dienstbode Cornelia Spaarwater. Het is een bijzondere familierelatie. Niet alleen zijn ze neef en nicht, beide ouders zijn broers en zus van elkaar en dus een combinatie van Wolf-Spaarwater. Ze kennen elkaar ongetwijfeld van kindsaf aan.
De vader van Jan Paulus is zoals we hebben gezien Jan Wolf; de moeder van Cornelia is Diederika, zus van Jan. Hetzelfde geldt voor de Spaarwaters; de vader van Cornelia is Pieter Spaarwater, de moeder van Jan Paulus is zoals gezegd Catharina Spaarwater, zus van Pieter. De ouders van Pieter en Catharina Spaarwater zijn Pieter Spaarwater en Trijna Kruithof; bij de geboorte van hun kinderen wonen ze in Ouderkerk aan de Amstel. Pieter Spaarwater staat in de akten als 'winkelbediende' maar waarschijnlijk beheert hij de slagerij in Ouderkerk die zijn vader als meester-slager is begonnen (en die nu nog steeds bestaat?). Later bij het huwelijk van zijn dochter wordt hij als winkelier aan de Bloemgracht geduid. Kortom er is een intensieve band tussen de families Wolf en Spaarwater.

Jan Paulus kan het ook goed kon vinden met zijn broer Simon Pieter zo bleek hierboven al. Zo goed dat ze ook op dezelfde dag zijn getrouwd. Beiden maakten van dezelfde getuigen gebruik. Maar de relatie ging verder. Beide schoonzussen - Cornelia Spaarwater en Gardina van Zalinge - waren van beroep dienstbode en noteren hetzelfde woonadres nl. Heerengracht 364. Jan Paulus woont dan op de Oude Zijds Voorburgwal.
Die nauwe band tussen beide broers blijkt ook uit het feit dat Simon Pieter op enig moment bij zijn broer inwoonde. En bij het plotseling overlijden van Simon Pieter in Laren is het broer Jan Paulus die met zijn neef Jan aangifte van het overlijden doet. Kortom hij was spoorslags naar Laren afgereisd.
Gelet op deze intense relatie is het ook bijzonder te constateren dat Jan Paulus werd vrijgesteld voor militaire dienst vanwege het zgn. 'broederdienst'. Simon Pieter was immers aanvankelijk als marinier werkzaam; als oudste zoon was Jan Paulus eigen aangewezen voor militaire dienst.

Volgens de overlevering was Jan Paulus ook een echte vaderfiguur. Op de foto is dat misschien minder goed afleesbaar want daar oogt hij ernstig en streng. En ook zijn vrouw Cornelia Spaarwater lijkt geen vrolijke losbol of warme persoonlijkheid. Maar wat zegt een uiterlijk op een foto?
Er is een handgeschreven schriftje waarop staat: geboorte-, doop-, huwelijks- en sterfteregister van de familie Wolf. Achterin het schriftje is geschreven: Dagkalender van 1800 tot 1900 en 1900 tot 2000 met register van Paaschdatums over die twee eeuwen. Gedagtekend 1 maart 1899 en 1 april 1901 en met de initialen JPW en dat slaat ongetwijfeld op onze Jan Paulus Wolf.
Wat moeten we uit dat schriftje afleiden als het gaat om de persoon Jan Paulus? Dat hij gelet op het handschrift zorgvuldig is. Kennelijk is hij ook geinteresseerd in zijn familiegeschiedenis en familiegegevens. En dat is breder dan alleen zijn directe eigen familie maar evenzo voor schoonfamilie of andere verwanten. Het feit dat hij nadrukkelijk doopgegevens vermeldt en bovendien er financiele verslagen van de kerk terug te vinden zijn wijst op een grote kerkelijke betrokkenheid. De gegevens in het schriftje geven er ook blijk van. Vermeld wordt dat Jan Paulus in 1873 belijdenis doet bij de bekende ds. Adama van Scheltema in de Nieuwe Kerk; maar in 1887 stapt hij over naar ds Neijens en dat betekent dat hij Abraham Kuiper in zijn Doleantie volgt naar de Gereformeerde Kerken. Anders dan in veel plattelandskerken waar het volk eenvoudigweg hun eigen dominee volgde, is zoiets in Amsterdam echt een kwestie van bewust kiezen.
Het opnemen van begrotingscijfers van de kerkelijke gemeente wijst op een belangstelling voor financien. Dat hij precies is blijkt uit het feit dat financiele cijfers tot op de halve cent nauwkeurig zijn opgenomen. De veronderstelling ligt voor de hand dat Jan Paulus een soort penningmeester was voor de kerkgemeente of tenminste daarbij behulpzaam. En uit alles blijkt dat Jan Paulus graag overzicht heeft, zaken op een rij heeft staan, ordelijk is.
Veel van deze eigenschappen kunnen we goed rijmen met zijn uiterlijk: scherpe ogen, zorgvuldig getrimde snor en baard en een kaarsrechte scheiding in het haar. Veel van deze eigenschappen lijken ook goed te passen bij zijn beroep: Jan Paulus was letterzetter/lettergieter of typograaf (een enkele keer zie je staan 'stereotypeur').

letterbak

layout en in vorm zetten
Zinnen in lood

Woorden, zinnen
Zullen steeds met één letter beginnen
Gedachten klein en groot
Kregen letterlijk vorm in lood
Als onleesbare zetsels voor leken
Hoor ik daar over Cicero spreken ?
De zethaak werd vervangen
Door machines waar hele zinnen in hangen
Al was men er aan verknocht
Letterkasten werden verkocht
De stilte van het letterzetten was voorbij
Voor lawaaierige loodverslinders maakte men de plaats vrij
Wat overblijft zijn nostalgie en mijmeringen
Die hun stempel drukken op de herinneringen
_____________________________________
Geschreven door "Uilenspiegel"

matrijs

cilinderpers

Typografie is de kunst van het vormgeven, zetten en drukken van tekst. Daarbij speelt de opmaak van tekstblokken, de bladspiegel alsook de keuze van lettertypen, vette en cursieve varianten, witruimte en interpunctie een belangrijke rol.
Bij de boekdrukkunst zoals die in het westen geïntroduceerd werd, gebruikte men losse loden letterstaafjes, waarvan het oppervlak werd ingeinkt, waarna dit oppervlak tegen een vel papier of perkament werd geperst, waardoor de inkt het letterbeeld daarop achterlaat. Om deze letterstaafjes te kunnen gieten, waren matrijzen nodig, met daarin het beeld van de letter, naast een handgietvorm, die ingesteld kon worden op de grootte en de breedte van de letter. Voor het gieten van de letter is zuiver lood ongeschikt, dat levert een te zachte vorm op, die snel onder de druk van een pers bezwijkt. Ook is zuiver lood niet vloeibaar genoeg, en vult het de matrijs niet goed. Daarom wordt bismut en antimoon toegevoegd. Deze methodiek van lettergieten werd ruim vijf eeuwen lang, tot ver in de twintigste eeuw, toegepast. Eind negentiende eeuw, begin twintigste eeuw was er een sterke opleving van de belangstelling voor mooi gedrukte boeken. In de negentiende eeuw was de typografische kwaliteit van veel drukwerk sterk achteruitgegaan. Er kwam weer belangstelling voor de vele mooie lettertypen uit de eeuwen daarvoor. De motor hierachter was eerst de Privatepress-beweging; vaak ging het om privé drukpersen, een meestal in een woning opgestelde zetterij en drukpers die worden gebruikt om een fraai ogend drukwerk te maken. Dit culmineerde uiteindelijk in de revivals van oude lettertypen bij vele lettergieterijen.
Rond 1865 deed de stoommachine haar intrede in het grafische bedrijf. In 1874 telde Amsterdam zo'n 100 grafische bedrijven met 1400 werklieden. Omstreek 1894 telde Amsterdam 1282 typographen. Natuurlijk was deze beroepsgroep lang niet zo groot als de diamantbewerkers (9400), sjouwerlieden (8000), timmerlieden (4600) of smeden (2600) maar het was toch geen onaanzienlijke groep. Een groep als 'voerlieden' (waaronder koetsiers zoals Simon Pieter telde maar zo'n 700 werklieden). Bovendien was de werkloosheid bij de typographen met ca. 1% erg laag.
Waar Jan Paulus precies heeft gewerkt is niet bekend maar in die tijd is er al sprake van zowel kleine als grote drukkerijen (denk bijv. aan kranten).

De beroemdste lettergieterij was natuurlijk Lettergieterij Amsterdam v/h N. Tetterode. Na in 1851 het bedrijf Broese uit Breda te hebben overgenomen nam Tetterode in 1856 de Amsterdamse lettergieterij van De Passe & Menne aan de Bloemgracht in Amsterdam over, en verplaatste het gehele bedrijf naar Amsterdam. In 1866 begon hij ook met het handelen in drukkerijmachines. Tetterode was een goede werkgever die zich sociaal betrokken voelde bij de leefomstandigheden van de arbeidersklasse. Hij financierde bijvoorbeeld in de jaren 80 van de 19e eeuw de openbare speeltuinen voor de Vereniging tot Vereedeling van het Volksvermaak aan het Eerste Weteringsplantsoen en het Marnixplein.
In 1902 begon het bedrijf met de bouw van een nieuw pand aan de Bilderdijkstraat in Amsterdam, dat in 1906 en opnieuw in 1912 werd uitgebreid. In 1921 werd een voormalige melkfabriek uit 1898 aan de Da Costakade overgenomen. De laatste uitbreiding vond plaats tussen 1940 en 1951 ook aan de Da Costakade. Dit gebouwencomplex heet nog steeds de naam Tetterodecomplex en heeft de status van Rijksmonument.

 

 

.
Waarschijnlijk Gardina, Cornelia, Pieter, Jacoba

Jan Paulus en Cornelia krijgen 5 kinderen (en nog een doodgeboren kind). Opmerkelijk is dat ze allemaal relatief jong overlijden: Catharina 1 jaar, Gardina 15 jaar, Jacoba 32 jaar, Pieter 39 jaar en Cornelia 49 jaar. Je zou haast veronderstellen dat dit kan samenhangen met te verwante familierelaties van hun ouders. Pieter is het oudste kind. Hij volgt zijn vader in het voetspoor en wordt typograaf. Opmerkelijk is dat op de 2 foto's die we van Pieter hebben beide keren zittend poseert terwijl de anderen staan. Het zou kunnen zijn dat hij minder goed te been was, hoewel dat niet blijkt uit de gegevens van de militiedienst (Pieter werd vrijgesteld als zijnde enige wettige zoon).
Pieter speelt een belangrijke rol in de nauwe relatie die ontstaat tussen de familie Wolf en de familie Veenendaal.
In 1908 trouwt Pieter Everdina Veenendaal, dochter van een 'bleker' en 'koopman' uit Heelsum/Doorwerth. Hoe ze elkaar hebben leren kennen is voer voor onze verbeelding. Had Pieter als typograaf zakelijke relaties daar? Of speelde de familie Renes uit Amsterdam een rol die met 2 leden van de familie Veenendaal was getrouwd? Everdina woonde tot 5 maanden voor haar huwelijk nog in Renkum; bij haar huwelijk woonde ze aan de 1e Van Swindenstraat 108 in Amsterdam. Pieter woonde nog thuis aan de 1e Jan van der Heijdenstraat 104.
Pieter en Everdina gaan vanaf mei 1908 wonen aan de Ruysdaelstraat 62-2h. Al snel komt in oktober de broer van Everdina - Dirk - inwonen; hij is winkelbediende en ook uit zijn geboortestreek vertrokken; voordat hij zich in Amsterdam vestigt woont hij in Alkmaar. In mei 1909 vertrekt Dirk naar Den Haag; 2 jaar later trouwt hij met Cornelia, de zus van Pieter! Ook Cornelia woont op de 1e Jan van der Heijdenstraat 104.
Weer 2 later overlijdt Everdina. Pieter is 3 jaar weduwnaar als hij met een 7 jaar jongere zus van Everdina trouwt (en dus ook een zus van Dirk); Gerarda Alberta wordt meestal kortweg Ger genoemd. Hiervoor is aparte dispensatie nodig m.b.t. art 88 Burgelijk Wetboek waarin een huwelijk verboden wordt tussen schoonbroeder en schoonzuster, wettige of onwettige. Ger heeft kennelijk voor haar trouwen ingewoond bij haar zus Willemina en zwager Gerardus Renes. Waarschijnlijk werkte ze al (als winkelbediende) in Amsterdam; misschien is ze vanwege de relatie met Pieter alvast in Amsterdam komen wonen? Opmerkelijk is trouwens dat er maar 2 getuigen bij het huwelijk zijn en beiden van Veenendaalse kant; misschien was de familie Wolf niet zo ingenomen met dit huwelijk?
Als Pieter 2 jaar later overlijdt, komt een paar maanden later Catharina Wolf bij Ger inwonen. Catharina is de dochter van Simon Pieter Wolf en de nicht van Pieter. Ze is naaister en heeft een atelier. Maar 5 jaar later - in 1923 - trouwt ze met Gerardus Renes, nadat zijn eerste vrouw Willemina Veenendaal is overleden. Ger blijft weer alleen achter aan de Ruysdaelstraat totdat in 1932 haar vriendin Grietje Luxen (Gré) bij haar komt wonen. In 1934 verhuizen beide dames naar Den Haag; Ger is dan 45 jaar oud.

Een rode draad die we kunnen constateren is een nauwe verbondenheid van de familie Wolf met de families Spaarwater, Veenendaal en Renes. En verder valt op dat de familie Wolf voortdurend woonachtig is in de buitenrand van Amsterdam.

 

Amsterdam 19e eeuw

Het wordt vaak voorgesteld alsof Amsterdam halverwege de 19e eeuw ontwaakte uit een winterslaap van stagnatie, verval en achteruitgang. Zo is het natuurlijk niet maar het is waar dat van 1740-1860 de stad amper groeide en dat het inwonertal zelfs een tijd daalde en de oude stad binnen de vestingwerken verpauperde en verarmde. Maar na 1860 gaat het ineens hard. De vestingwerken werden geslecht, de stad breidde zich uit en tal van nieuwe ontwikkelingen dienden zich aan. Ook het sociale leven veranderde.
Iets van deze ontwikkeling kunnen we terugzien in de geschiedenis van de familie Wolf. Het was in 1743 dat Sybrand en Maria als immigranten in Amsterdam trouwden. Hun kinderen en kleinkinderen - Johannes, Sybrand, Jan - verlieten geleidelijk de binnendstad, trokken naar wijken westwaarts maar bleven - inclusief een uitstapje naar de Sloterweg - in de wat armere buurten zoals Jordaan; gelet op hun beroepen als winkelbediende en korendrager behoorden ze nog typisch tot de klasse van het 'gemene' volk zonder langdurige vaste werkrelaties of ambacht. Met Jan Paulus zien we dat rond 1880 dat wat is veranderd; zijn vader Jan of hijzelf is de ladder wat opgeklommen naar het begin van de burgerstand.
Multatuli illustreert deze onderste sport van de ladder van de burgerstand als volgt: Tweede verdieping. Twee schuiframen. Kleine achterkamer die inspringt om de binnenplaats. 't Hele gezin slaapt in twee bedden. Van kraamschut geen spoor. De jongens heten Louw, Piet of Gerrit en gaan 'op' horlogemaken of letterzetten. Soms naar zee, maar zelden. Gedurig twist met de buren, over dien verstopte gootsteen in 't portaal. Hebben kennis aan 'heel fatsoenlyke mensen'. Geen meid of 'mens' maar 'n naaister van zeven stuivers en een boterham..
Amsterdam was een mosaic van wijken en buurten. Natuurlijk waren er betere en armere buurten maar binnen zo'n buurt woonde eigenlijk nog alles bij elkaar. Men woonde bij zijn werk. Vaak kwam men nauwelijk uit de buurt en een half uur gaans te voet was ver weg. Tegelijkertijd was er ook een grote mate van flexibiliteit. Huurcontracten voor woningen duurden vaak maar 1 jaar; 1 mei was een grote verhuisdag waarop de straten en grachten vol lagen van mensen die hun boedel verhuisden. Dat gold dus niet alleen voor koetsiers zoals Simon Pieter of Sybrand Wolf.


uitbreidingsplan Kalff


De tweede helft van de 19e eeuw is de tijd van de grote veranderingen. Het begint met de aanleg van het Vondelpark - het eerste gedeelte van het rij- en wandelpark werd geopend in 1865 - door koopman Van Eeghen en geinspireerd door de ideëen van Sarphati. In 1877 keurde de gemeenteraad het uitbreidingsplan van Kalff goed waarmee de uitleg van de stad buiten de Singelgracht vorm werd gegeven. Het leverde de 19e eeuwse stadsuitbreidingen op zoals de Pijp, West, Spaardammer- en Staatsliederenbuurt en de vervoersas Centuurbaan, Van Baerlestraat, Bilderdijkstraat). In 1883 was Amsterdam de plaats voor de Wereldtentoonstelling die werd gehouden op de open ruimte achter het in aanbouw zijnde Rijksmuseum (gereed 1885), het huidige Museumplein met in 1888 het Concertgebouw. De familie Wolf woonde vlakbij en moet regelmatig getuige zijn geweest van de grote veranderingen aan de rand van de stad. Tenslotte kwam in 1889 het Centraal Station gereed waarmee het stadscentrum afgesloten werd van het IJ en het beroemde havenfront verdween. Terecht noemde de Kamer van Koophandel dat 'een groote dwaasheid'.
Behalve deze grote fysieke ingrepen en de voorzichtige groei van de welvaart was er ook sprake van veel sociale onrust. Soms had het te maken met de klassieke rangen en standen zoals het kermisoproer (1876 ) omdat de 'gegoede burgerij' dergelijk vermaak verfoeide en wilde afschaffen. Soms had het te maken met de bewustwording van de arbeiders en de opkomst van het socialisme zoals de komst van Domela Nieuwenhuis in 1886 naar het Volkspark in Amsterdam-west en de uitbarsting van de onrust in het zgn. palingoproer in de Jordaan. Soms had het met godsdienstige haarkloverij te maken. Zo was in 1870 Abraham Kuyper predikant in Amsterdam geworden; dankzij giften bewoonde hij een ruime woning aan de Keizersgracht. Hij droeg een rechtzinnige orthodoxe leer uit waarbij hij zich naar letter en geest gebonden achtte aan de Dordtse Synode van 1618/1619. De richtingenstrijd gaf veel onrust maar kwam even tot rust toen Kuyper in 1874 lid werd van de Tweede Kamer en naar Den Haag verhuisde. Maar na 1877 werd de strijd opgevoerd, eerst in 1880 met de oprichting van de Vrije Universiteit, later door de verhuizing van Kuiper terug naar Amsterdam waar hij als ouderling zich een meester toonde in theologische haarkloverij. Het ging over het zingen van gezangen, het gebruik van de term 'Heer' in plaats van 'Heere' etc. In 1886 kwam het tot een conflict toen orthodoxen werden geschorst maar vervolgens de Nieuwe Kerk bezetten (de paneelzagerij van Kuyper). In 1888 stichtte Kuyper zijn eigen Nederduitsche Gereformeerde Kerk; 1/7 van de hervormden in de stad volgden hem, maar dat was minstens 1/3 van de meelevende leden.
Tot hen behoorde Jan Paulus Wolf zoals we zagen.
Was de Nieuwe Kerk in 1886 het beschamende toneel van een godsdiensconflict, in 1898 is ze het schitterende decor van de inhuldiging van koningin Wilhelmina. Het is een vlekkeloos festijn. Er was een waterfeest, een vuurwerk en een historische optocht. Bovendien werd haar een Gouden Koets aangeboden, gebouwd door fa. Spijker aan de Stadhouderskade, dankzij giften van eenvoudige mensen uit traditionele volksbuurten. Vanaf dat moment werd de verjaardag van Wilhelmina ook een nationale feestdag en werd prinsessendag Koninginnedag.

Als 8-jarig meisje heeft onze 'onbekende oma' Cornelia Wolf dat allemaal meegemaakt. Een aantal jaren later vond ze haar echtgenoot, onze opa Dirk Veenendaal. Ze trouwden op 31 augustus 1911, jawel op Koninginnedag!


Cornelia

 

Mag ik me voorstellen? Ik ben de 'onbekende oma': Cornelia Wolf. Mijn vader was Jan Paulus Wolf, mijn moeder was Cornelia Spaarwater. Ik ben natuurlijk naar mijn moeder vernoemd. Ook het uiterlijk heb ik wat meer van mijn moeder dan van mijn vader. Kortom eigenlijk ben ik iets meer een Spaarwater dan een Wolf.
Ik ben geboren in 1885 in Amsterdam in de Pijp (Quellijnstraat 68 vlak achter de Heineken brouwerij). Mijn ouders hadden het niet slecht en we woonden in de nieuwe uitbreiding van Amsterdam. Ik ben een echte Amsterdamse.
Toch is er niet zo heel veel van mij bekend. Misschien kun je wat eigenschappen aflezen van mijn foto's?
Dit is de eerste foto van mij. Ik zal zo'n ca. 12 jaar geweest zijn dus het moet ongeveer van 1897 zijn. Bij veel families stammen de oudste foto's zo ongeveer uit 1890-1900. Mijn vader had natuurlijk als typograaf wel contacten met fotografen. Ik denk dat deze foto wel door een bekende van mijn vader is gemaakt. Er moet natuurlijk wel een bijzondere aanleiding zijn geweest, maar wat het was weet ik niet meer. Natuurlijk moest ik een mooie jurk aan. Mijn lange laarzen snoeren mijn voeten en benen helemaal in. Mijn lange haar is naar achteren samengebonden. Je kunt wel zien dat het geen 'arme' omgeving is. Ik voel me redelijk zelfverzekerd en heb een heel voorzichtige glimlach op mijn gezicht getoverd. Toch vind ik dat stil poseren maar niks; het liefst ben ik bezig en doe ik wat nuttigs.
De jurken worden steeds fraaier. Dit is de uitgesneden foto waar ik samen met mijn zussen en broer op sta. Het moet zo ongeveer 1905 of iets later (maar <1908) zijn en ik ben dan ook al 20. Je kunt het zien aan de volwassen uitstraling. Best een knap en vriendelijk gezichtje, toch? En alles is goed verzorgd, dat zal wel de invloed van mijn vader zijn geweest. Ook hier oog ik wel zelfverzekerd. En opnieuw kun je ervan aflezen dat het geen armoede thuis was. We behoren typisch tot de categorie 'fatsoenlijk' burgergezin. Als je naar de volledige foto kijkt, zie je aan de opstelling een zekere zorgzaamheid van mij voor mijn kleinere zussen en mijn grotere broer.
De volgende foto is mijn trouwfoto uit 1911; ik ben dan 26 jaar. Ook hier weer een blik van iemand die weet wat ze wil. Vriendelijk maar ook wel serieus. Ik ben ook gewend mijn eigen gang te gaan. Wat in al die foto's opvalt zijn de scherpe ogen. Net als de uitstraling van 'aanpakken'. Het is niet een rustig de tijd nemen om ontspannen te poseren; nee het is de net is naar voren hellende houding van actief zijn, bezig zijn, geen tijd en rust gunnen. Maar ik houd wel van tierelantijntjes, roesjes, e.d.
En dan die mooi pose op de stoel. Echt door de fotograaf geënsceneerd want zoiets verzin ik heus niet zelf. Een bijbeltje of psalmboekje in de hand. Mijn man - Dirk - is best streng in de leer; hij is ook diaken. Maar toen zijn knoop zondags van zijn jasje afwas, wilde hij toch wel dat ik het er aan zette. Sindsdien mag ik zondags ook handwerken. Dat vind ik leuk werk. Ik heb mijn mooiste kleren aan. Opvallend is het gave gezicht, geen rimpel te bekennen; je zou haast denken make-up maar dat hadden we toen nog niet. Wel een beetje lippenbalsem. Een armband en broche accentueren de kleding. In het oog springt het opgemaakte kapsel. Het is de tijd van 'Sissi' en Jugendstilinvloeden. Als je geen struisverenhoed had dan liet je je haar opsteken. Ik schat me hier zo 30-35 jaar oud; dat zou betekenen dat ik al jonge kinderen heb.

Als we naar de kinderen van Cornelia kijken, zien we dat dochter Eef uiterlijk het meeste van haar moeder heeft. Misschien mogen we dat ook veronderstellen van een aantal karaktertrekken zoals de vroomheid, het rustige en weloverwogene, de belangstelling voor mensen om haar heen, voor kinderen en de vriendelijke omgang daarmee en het zorgzame. Daarentegen overheerst bij dochter Rina de eigenzinnigheid en onverzettelijke, het doen dat prefaleert boven het denken, zorgzaam maar dan praktisch gericht op handelen en helpen maar ook wel de koopmansgeest en het regelen, eigenschappen die meer afkomstig lijken van vaderzijde, Dirk Veenendaal. En dochter Cor? Die lijkt een beetje het midden te houden tussen deze karaktertrekken. Wat de dochters allemaal wel hebben is een grote mate van zelfstandigheid. Dat zal misschien zowel bij moeder Cornelia als bij vader Dirk vandaan komen.

Op de huwelijksakte is te zien dat Cornelia geen 'ervaren' schrijfster was. Haar plaats was toch primair het huishouden. Het begin van de 20e eeuw was een revolutionaire tijd van nieuwe moiliteit (fietsers in plaats van alleen lopen, electrische trams die paardentrams vervingen, handkarren werden vervangen door auto's), van nieuwe regelgeving (voor verkeer, voor winkelsluiting, kiesrecht, leerplicht), van gemeentelijke diensten (openbaar vervoer, stadsreiniging, Woningwet) en een mobilisatie en schaarste vanwege de eerste Wereldoorlog. Uit foto's van de eerste jaren van de 20e eeuw kunnen we ons een beeld vormen van het Amsterdam waar Cornelia volwassen werd, waar ze haar boodschappen moest doen, wat ze zag als ze over straat ging, hoe haar kinderen op straat speelden en hoe ze zo nu en dan per paardentram naar familieleden elders in de stad ging.

paardentram en fietsers

spelende kinderen

koetsier

straatbeeld Bilderdijkstraat

winkels met dagprijzen

Museumplein voor evenementen

straatventer

schaatsen op de Boerenwetering
markt in de Westerstraat

electrificatie van de tram

Een onbezorgd leven heeft Cornelia niet gehad. Bovendien is ze helaas niet oud geworden. Op 49e jarige leeftijd (1935) overleed ze na een slopende ziekte, haar man en 3 opgroeiende kinderen achterlatend.
Voor meer informatie zie Dirk Veenendaal


Met dank aan het familie-onderzoek van Roelof Wolf (kleinzoon van Simon Pieter)
literatuur:
Geert Mak: Een kleine geschiedenis van Amsterdam, Amsterdam 1994.
J.Happe,J.L.J.Meiners en M.Mostert: De Lutheranen in Amsterdam (1588-1988), Hilversum 1988
Erika Kuijpers: Migrantenstad. Immigratie en sociale verhoudingen in 17e eeuws Amsterdam, Hilversum 2005
Remieg Aerts, Piet de Rooy: Geschiedenis van Amsterdam, Amsterdam 2006
Peter Scherpenisse: Amsterdam een eeuw geleden, Arnhem, 2008